De ontvoering van zeven Trappisten van O. L. Vrouw van de Atlas

Een dramatische ontwikkeling

 

­(uit: L'Osservatore Romano, 23-04-1996)

 

door Dom Armand Veilleux OCSO

 

De Kerstnacht van 1993 Was voor de communiteit van O.L. Vrouw van de Atlas in Tibhirine een beslissend en vooral een spiritueel zeer intens moment. De context. In het begin van 1992 had de onderbreking van het verkiezingsproces Algerije in een zeer labiele si­tuatie gebracht. Het FIS werd als politieke partij verboden, zijn leiders gevangen genomen en als gevolg daarvan werden verschil­lende gewapende groepen opgericht, vooral de CIA Op 14 de­cember 1993 werd van twaalf Kroatische katholieken, kennissen van de monniken, de keel doorgesneden in Tamesguida, een paar kilometer van het klooster vandaan.

Dat was de situatie, toen enkele dagen later, in de avond van 24 december, na het avondeten, een groep van zes gewapende Is­lamieten zich aandiende bij het klooster. De leider van de groep, emir Sayah Attiya, stond bekend als een zeer gewelddadige terro­rist. Hij was verantwoordelijk voor de moord op de Kroaten en vol­gens de veiligheidsdiensten zou hij bij 145 mensen hun keel ebben doorgesneden. Het gesprek dat hij had met Pater Chris­tian, de overste van de communiteit van Tibhirine, was zeer merk­waardig. Pater Christian zei hem, met een beroep op de Koran, dat het klooster een plaats van gebed was, waar nooit een wapen was binnen gekomen en eiste dat het gesprek plaats zou vinden buiten het klooster. Daarmee stemde Attiya in. Van de monniken, `religieuzen' zoals hij zelf en zijn groep Islamieten, eiste hij drie vormen van samenwerking. Op eik van die drie antwoordde Chris­tian `onmogelijk', en telkens zei Attiya `U heeft geen keus', maar daarop antwoordde Christian iedere keer: «ja, wij hebben de keus." Daarop ging hij weg, zeggend dat hij zijn woordvoerder zou sturen met een wachtwoord. Bij zijn vertrek zei Christian hem: "U bent hier gewapend gekomen op het ogenblik dat wij ons voor­bereiden om Kerstmis, het feest van de Vredesvorst te vieren." Daarop antwoordde Attiya: "Neemt u me niet kwalijk, dat wist ik niet."

Het was een wonder dat Sayah Attiya die avond niet alleen vertrok zonder de monniken te vermoorden en zonder geweldadigheden, maar ook niet meer terug kwam en geen woordvoerder zond. Toen hij ongeveer zes maanden later zwaar gewond werd in een gevecht met de veiligheidsdiensten, leed hij negen dagen lang hevige pijn in de bergen, dichtbij het klooster, maar hij stuurde niemand om de dokter van het klooster te halen, wat één van de eisen was waaraan Christian zei niet te kunnen voldoen. Geen enkele keer hebben de monniken hun veiligheid afgekocht met welke concessie dan ook, maar voor hen was ieder mens, ookal was hij een terrorist, iemand die begrip verdiende.

Een tijd later wilde de Algerijnse regering het klooster onder mili­taire bescherming plaatsen, maar de communiteit weigerde heel beslist op die manier te worden beschermd, met hetzelfde argu­ment: wapens zijn niet op hun plaats in een oord van gebed en vrede.

Na dit `bezoek' op Kerstavond 1993 heeft de communiteit uitvoe­rig besproken welke houding ze zou aannemen in deze situatie. Er werd serieus aan gedacht het kloosterterrein te verlaten. Tenslotte, na lang te hebben gebeden, overlegd en raad gevraagd, besloot men voorlopig te blijven, maar de mogelijkheid open te houden zich snel naar Algiers of Marokko terug te trekken, als de situatie nog gevaarlijker zou worden.

Gedurende de twee jaren daarop werden elf religieuzen van het diocees Algiers vermoord bij vijf verschillende aanslagen. Henri Vergès, Maristenbroeder en zuster Paule Hélène, kleine zuster van Maria Hemelvaart in mei 1994, de zusters Caridad en Esther, Spaanse Augustinessen, in oktober 1994, vier Witte Paters uit Tizi Ouzou in december van hetzelfde jaar en nog een op 10 novem­ber. Iedere keer vroegen de monniken van Tibhirine zich weer af: moeten we weg gaan of blijven?

Iedere keer besloten zij te blijven. Telkens was dat een beslissing die genomen werd in gebed en dialoog, een luciede, moedige, se­rene en eenstemmige beslissing. Niemand onder hen `verlangde' naar het martelaarschap Toen Christian kort voor zijn ontvoering tot een groep leken sprak, zei hij dat een dergelijk verlangen zon­dig zou zijn, aangezien dat zou betekenen dat je verlangde dat een `broeder terrorist' zou zondigen tegen Gods gebod: "je zult niet doden. Zijn dagelijks gebed was in die laatste weken: "Heer, ontwapen mij en ontwapen hen."

Waarom blijven? Eenvoudig uit trouw aan hun roeping om een nederige contemplatieve christelijke aanwezigheid te zijn in het Al­gerijnse land, omdat de Kerk het recht en de plicht heeft om aan­wezig te zijn, zowel in uitzonderlijke als in normale situaties. Trouw ook ten opzichte van alle Algerijnen met wie ze gedurende meer dan zestig jaar banden van solidariteit en vriendschap gesmeed hadden. Trouw ook vooral aan het volk dat hen omringde en dat gevrijwaard leek van alle soorten van afpersing, van welke kant ook, doordat de monniken volstrekt neutraal waren.

Ik had de kans om hen te bezoeken in janurai 1996, twee maan­den voor hun ontvoering. Wat mij trof was hun sereniteit. Zij hin­gen niet de held uit; sommigen van hen verborgen niet een zekere angst. Wat hen in deze situatie altijd `gered' heeft, was het door­gaan met een heel normaal monastiek leven met zijn evenwicht tussen handenarbeid, lezing van het Woord Gods en Werk Gods. Zo had men in de nacht van Kerstmis 1993, nadat de zes terroris­ten (de `broeders uit de bergen', zoals zij ze noemden) de klokken geluid en begaf men zich naar de Kerk om de Kerstwake en mid­dernachtmis te vieren als of er niets gebeurd was. Evenzo hadden ruim twee jaar later Pater Amédée en Pater Jean-Pierre met een priester-gast, toen ze beseften dat hun zes medebroeders ontvoerd waren en na vergeefse pogingen om de politie op de hoogte te brengen, zich naar de kerk begeven om de Nachtwake met aan­sluitend de Lauden en de Eucharistie te vieren.

Het klooster van Tibhirine was in de loop der jaren een plaats van dialoog tussen christenen en moslims geworden. Dat was de vrucht van een natuurlijke evolutie, het was niet vantevoren gepro­grammeerd. Enerzijds is het klooster een plaats van gebed, ander­zijds hebben de monniken altijd ten volle de bevolking, de cultuur en de plaatselijke godsdienst gerespecteerd. Een groep diep­gelovige moslims begon geleidelijk aan naar het klooster te komen. Als gevolg van daarvan vormde zich een gespreksgroep tussen christenen en moslims, de Ribat (Arabisch voor `band'), die regelmatig in het klooster bijeenkwam om te bidden en van gedachten te wisselen. (Drie van de elf missionarissen die de laat­ste jaren vermoord werden, waren leden van deze groep). Tijdens de Kerstnacht van 1995 vierden zes moslims uit de omgeving het Kerstfeest met de monniken. Natuurlijk legde iedereen een ver­band met het bezoek van de zes `broeders uit de bergen' van twee jaar daarvoor.

De Kerk van Algiers, die de laatste jaren zo getroffen werd door de bovenvermelde aanslagen en het naar Frankrijk vertrekken van ver­schillende van haar gelovigen, zowel Algerijnen als Fransen, is ver­enigd rond haar bisschop, Henri Teissier. Die christenen die ervoor gekozen hebben om te blijven en hun evangelische aanwezigheid voort te zetten, lijken allen dezelfde gave van sereniteit en ne­derige moed te hebben ontvangen, waarover ik hierboven al sprak in verband met de monniken van Tibhirine. Heel deze Kerk is diep getroffen door de ontvoering van de monniken. Tijdens de Goede Week, die ik het geluk had in Algiers te mogen vieren, heb ik me kunnen realiseren hoe belangrijk het klooster was voor alle chris­tenen. Belangrijk wegens het simpele feit dat het zoals ieder con­templatief klooster een oord van gebed en vrede is, waar iedereen van tijd tot tijd naar toe icon gaan om te bidden en waar allen ver­welkomd werden als broeders en zusters. Zelfs in deze laatste jaren, nu de religieuzen en priesters zich bijna allemaal moesten terugtrekken naar Algiers en het bijna onmogelijk werd naar het klooster te gaan omdat de weg te gevaarlijk was, bleef men de communiteit van Tibhirine zien als één van de longen van het bis­dom.

De broeders van het klooster waren eensgezind in hun engage­ment, hun moed en hun wil om in Tibhirine te blijven. Zij zijn al­len zeer geliefd bij de bevolking en de christenen van het bisdom. Toch moeten we hier in het bijzonder Pater Christian, sinds twaalf jaar hun overste, vermelden. Pater Christian had gekozen voor Al­gerije en het klooster van de Atlas. Toen hij zijn noviciaat deed in Aiguebelle in Frankrijk, legde hij professie af voor dit klooster en voor de Atlas. Enkele jaren later ging hij naar Rome om aan het Pauselijk Instituut voor Arabische studies twee jaar een intensieve studie te volgen van de Arabische taal en cultuur. Hij sprak vloeiend Arabisch en kende de Koran en de religieuze moslimtra­ditie heel goed. Hij had een diep respect voor het milieu en de mensen waarmee hij had gekozen te leven. Dit respect was voel­baar en maakt duidelijk waarom het klooster geleidelijk een plaats van ontmoeting tussen islamieten en christenen was geworden, eenvoudig omdat allen er zich verwelkomd voelden als broeders en zusters en gerespecteerd in hun anders-zijn.

Een ander lid van de communiteit waarvan de aanwezigheid en persoonlijkheid de geschiedenis van de communiteit getekend h ebben, is broeder Luc, dokter van beroep, 82 jaar oud op het ogenblik van de ontvoering. Hij werd al een keer ontvoerd en een tijd lang gegijzeld door het FLM, tijdens de onafhankelijkheidsoor­log in Algerije. Sinds 1946 levend in het klooster van Tibhirine, is hij inde regio een ware legende geworden. Zonder zich ooit te binden aan enige politieke zaak, zonder ooit met wie dan ook compromissen te sluiten en zonder ooit gewonden van welke par­tij ook buiten het klooster te verzorgen, heeft hij nooit zieken geweigerd die zich tot hem wendden in zijn dispensarium aan de poort van het klooster, omdat hij in ieder een mens in nood zag, een ikoon van Christus.

Op het ogenblik dat ik deze regels schrijf, zijn de zeven broeders van O.L. Vrouw van de Atlas al twee weken verdwenen en hebben we nog steeds geen nieuws van hen. We blijven hopen dat ze levend naar ons zullen terug keren. In de huidige omstandigheden is het bijna ondenkbaar dat ze kunnen terugkomen naar hun klooster. De communiteit, die twee postulanten had die zich voor­bereidden om zich bi' hen aan te sluiten, zal een tijdlang in de diaspora leven en we open dat ze zich in betere tijden opnieuw in Tibhirine zal vestigen. Indien de monniken in de loop der laatste jaren hadden besloten om Tibhirine te verlaten, zou dat een zware slag geweest zijn voor de plaatselijke bevolking en voor de Kerk van Algiers en haar herder. Ze hebben dat moedig en met helder inzicht geweigerd. Nu ze gedwongen hebben moeten vertrekken, Wordt deze beproeving met dezelfde pijn maar ook met dezelfde sereniteit beleefd als waarmee ze in de laatste jaren zoveel hebben moeten loslaten.